Polderen geen oplossing voor veehouderij perikelen in Oisterwijk
11 februari 2020
Bij de commissievergadering over het veehouderijbeleid op 30 januari werd gesproken over hoe de gemeenteraad het veehouderijbeleid voor de komende jaren moet gaan vormgeven. Daarbij ging de onenigheid erover of er voor een doel gekozen moet worden, en daarna gekeken hoe dat bereikt kan worden? Of dat er gekeken moet worden naar de mogelijkheden die de gemeente heeft om het veehouderijbeleid te vormen, en aan de hand daarvan haar doelen te stellen.
door Silvester Klaasman – PIT Onderzoek
Over een aantal zaken waren de aanwezigen het echter eens: de veehouderij zoals die nu is, is niet toekomstbestendig. Met de uitstoot van endotoxine, fijnstof, ammoniak en de bijkomende stankoverlast, wordt het voor boeren simpelweg steeds moeilijker om de ruimte te vinden en te krijgen, om hun bedrijven draaiende te houden. In het gemeentebeleid wordt daarom voorop rekening gehouden met de gezondheid en leefomstandigheden van de omwonenden. Daarna komt het belang van de boeren dat evenmin uit het oog verloren mag worden.
Verschillende scenario’s
Er zijn qua beleid daardoor een aantal scenario’s denkbaar. Te weten ‘duurzame krimp’, waarbij de boerenbedrijven door gemeentelijk beleid worden gedwongen in te krimpen. En ‘duurzame groei’, waarbij, als een aantal bedrijven stopt, er plaats wordt gemaakt voor andere, meer duurzame veehouderijen, om te groeien. In Oisterwijk zijn er 137 veehouderijbedrijven, waarvan er 36 in de intensieve veehouderij zitten. Het gros daarvan zijn varkenshouders. Om voor het beleid voldoende draagkracht onder de inwoners en ondernemers te vinden, wordt daarom een klankbordgroep gevormd die zich over de te lopen koers gaat buigen.
Pappen-en-nathouden
Boeren langs de A58 in Moergestel komen op voor hun belangen (Foto: Toby de Kort). Maar als de veehouderij moet krimpen, is ze er dan bij gebaat dat die beweging langzaam en geleidelijk wordt ingezet? Het antwoord op deze vraag is niet per se bevestigend. Immers kan de huidige stikstofcrisis op zijn minst ten dele worden toegeschreven aan het pappen-en-nathouden van het Nederlandse landbouwbeleid. Zo zei Jeroen Candel, universitair docent landbouwbeleid aan de Wageningen University, in oktober tegen De Groene Amsterdammer over de stikstofcrisis: “Verschillende kabinetten achtereen wisten dat het huidige beleid niet afdoende was om de natuur te beschermen tegen een overmaat aan stikstof uit de landbouw en de industrie. Hoe is het mogelijk dat er dan geen plan B paraat ligt?”
Polderen
In hetzelfde artikel komt naar voren dat het weinig verheffende landbouwbeleid, dat uiteindelijk tot de stikstofcrisis leidde, in stand werd gehouden onder druk van boerenorganisaties. In dit licht werpt de stap om een klankbordgroep te vormen, waar de boeren vanzelfsprekend bij betrokken zijn, de vraag op of een dergelijke werkvorm wel tot de juiste resultaten leidt. Het tot stand komen van de huidige stikstofcrisis maar ook de perikelen met de stankoverlast en de uitstoot van ammoniak en andere schadelijke stoffen is namelijk niet te wijten aan een tekort aan overleg en inspraak. Boeren en de veehouderij in het bijzonder, zijn gebaat bij duidelijkheid, en ook de inwoners van Oisterwijk zijn gebaat bij kordate besluitvorming. Wellicht is het daarom beter de pleister in één keer van de wond te trekken. De ambitie om iedereen tevreden te houden is debet aan de pijn die het huidige beleid oplevert. Of een klankbordgroep is wat nodig is om op het vlak van veehouderijbeleid de juiste keuzes te maken, is daarom zeer de vraag.