Samenvatting

De ‘Kindertoeslagaffaire’ heeft vorig jaar gezorgd voor veel onrust. Niet alleen bij burgers en overheden, maar ook bij de be-stuursrechter. Conclusie van deze affaire was in ieder geval dat de ‘menselijke maat’ bij de overheid en de rechters ver te zoeken was. Dat moest anders worden. In dat kader heeft de hoogste Nederland-se bestuursrechter op 2 februari van dit jaar een belangwekkende handreiking gegeven. Daaruit blijkt dat op terreinen, waar een ge-meente ‘beleidsvrijheid’ heeft, die-zelfde gemeente ervoor moet zor-gen dat die burger niet oneven-redig benadeeld wordt. Wat houdt die handreiking in voor de praktijk en hoe gaat de gemeente Oisterwijk daarmee om? Een analyse.

Inleiding.

Gemeentes hebben in de loop der jaren heel veel taken op haar bord gekregen. Die moeten allemaal uitgevoerd worden. Voorbeelden daarvan zijn: de uitvoering van de Jeugdwet, de Participatiewet, de milieuwetgeving, de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO), de wetgeving op het gebied van verkeer en vervoer, cultuur, huisvesting, bestemmingsplannen en Omgevingsvergunningen (vroeger bouwvergunning genoemd).

Kaders voor gemeentelijke besluitvorming,

Mag een gemeente (gemeenteraad, college van B&W) bij de uitvoering van al die wettelijke regels dan maar steeds naar eigen goeddunken handelen? Neen, zeker niet! Allereerst moet een gemeente zich - zoals iedere Nederlander - uiteraard houden aan de zogenaamde ‘hogere regelgeving’, zoals wetten en uitvoeringsregelingen. Handelt de gemeente daarmee in strijd, dan is dat handelen sowieso onrechtmatig. Maar hogere regelgeving kan nooit álle situaties omvatten. Daarvoor is de maatschappelijke realiteit te complex. Daarom staan in veel regelingen zogenaamde ‘kan-bepalingen’: “de raad/het college van B&W kan…”: (bijvoorbeeld) vrijstelling verlenen van een bepaling uit het bestemmingsplan, subsidie verstrekken, een parkeerverbod instellen, een uitkering weigeren, etc.. Anders geformuleerd: een gemeente is in deze voorbeelden niet verplicht om vrijstelling te verlenen, subsidie te verstrekken, een uitkering te geven etc., maar zij mág dat doen. Betekent dat dan dat een gemeente maar kan doen wat zij in een bepaalde situatie goed, leuk, noodzakelijk of zinvol vindt? Ook hierop is het antwoord even kort als simpel: neen!

Algemene Wet Bestuursrecht.

Allereerst is de gemeente - zoals ieder overheidsorgaan - gebonden aan de Algemene Wet Bestuursrecht (hierna: AWB), die regelt hoe overheid en burgers zich tegenover elkaar moeten gedragen en wat de burger kan doen wanneer de overheid zich niet aan de regels houdt (bezwaar en beroep bij de bestuursrechter). 'De overheid’ - en dus ook een gemeente - mag niet ‘vooringenomen’ zijn, zo staat in de AWB, mag niet willekeurig handelen, maar moet juist zorgvuldig handelen. Naast deze - bijna vanzelfsprekende - voorschriften zijn er nóg drie AWB-bepalingen, waaraan een gemeente zich dient te houden: (1) de overheid moet beginnen met alle relevante feiten en af te wegen belangen te verzamelen. (2) In situaties waarin dat volgens de wet- en regelgeving mogelijk is, moet de gemeente de rechtstreeks bij de te nemen beslissing betrokken belangen (serieus) afwegen tegen het belang bij het uitoefenen van de gegeven bevoegdheid, terwijl (3) de te nemen beslissing steeds deugdelijk door de gemeente moet worden gemotiveerd. Kortom: de gemeente moet (ook hier) transparant zijn. De praktijk van alledag leert echter dat - zeker in de beleving van de burger - het gemeenten niet altijd even goed lukt om zich aan deze regels te houden. Dat zorgt voor ontevredenheid bij de burgers en gebrek aan vertrouwen van de burgers in de gemeentelijke overheid, terwijl die overheid er juist zou moeten zijn voor het algemeen belang: de burgers.

Beleidsvrijheid ?

Maar wat nu wanneer een gemeente - via de genoemde ‘kan-bepaling’ - toch ruime beleidsvrijheid heeft op een bepaald gebied? Dan geldt niet alleen de reeds genoemde plicht tot deugdelijke belangenafweging, maar ook de plicht om te voorkomen dat de gevolgen van de beslissing voor de burger onevenredig nadelig zijn in verhouding tot het doel, dat door een gemeente met de te nemen beslissing wordt gediend. Dit wordt de ‘evenredigheidsnorm’ genoemd. Uiteraard moet een en ander dan ook weer deugdelijk gemotiveerd worden, zeker wanneer een gemeente in het nadeel van de burger beslist.

 

De evenredigheidsnorm.

Lange tijd was niet helemaal duidelijk - ook niet voor de bestuursrechter - hoe in de praktijk moest worden omgegaan met deze ‘evenredigheidsnorm’. Daarom heeft de hoogste Nederlandse bestuursrechter - de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State - op 2 februari van dit jaar ‘oriëntatiepunten’ gegeven, aan de hand waarvan die evenredigheid moet worden beoordeeld. Deze uitspraak - zo kan men stellen - vloeit rechtstreeks voort uit de Kindertoeslagaffaire en het Vreemdelingenrecht (hoewel de uitspraak daar geen betrekking op had). Met die uitspraak van 2 februari jl. wordt geprobeerd ook in het bestuursrecht de ‘menselijke maat’ weer een rol te laten spelen. De Raad van State spreekt zelf over een ‘drietrapsraket’, waarin steeds de drie volgende vragen in de na te noemen volgorde beantwoord moeten worden: 1) is het te nemen besluit geschikt om het te dienen doel te bereiken? 2) is het te nemen besluit noodzakelijk om het te dienen doel te bereiken? en 3) is het te nemen besluit evenwichtig? De laatste twee trappen van de raket betekenen in feite dat gekeken moet worden of er wellicht geen andere, voor de burger minder nadelige, mogelijkheden zijn om het door de gemeente te dienen doel te bereiken, zonder dat  die andere alternatieve mogelijkheid onredelijk bezwarend is voor de burger. De gemeente zal dan de aard en de zwaarte van de belangen die spelen (transparant) tegen elkaar moeten afwegen. Ook zal zij de ingrijpendheid van de te nemen beslissing voor de burger (waar het gaat om de aantasting van zijn/haar rechten) moeten meenemen in haar beslissing. Over dit alles zal de gemeente verantwoording moeten afleggen in de motivering, die bovendien ‘deugdelijk’, ofwel: sluitend en begrijpelijk, moet zijn. Vanzelfsprekend weegt een en ander zwaarder wanneer de te nemen beslissing in het nadeel van de burger uitvalt dan wanneer voor de burger in positieve zin wordt beslist.

Hoe gaat de gemeente hiermee om in de praktijk?

Dit is het eerste deel van drie publicaties. We zullen deze eerste publicatie voorleggen aan de gemeente in de persoon van burgemeester Hans Janssen met de vraag hoe onze gemeente Oisterwijk in de praktijk omgaat met deze ‘oriëntatiepunten’ van de Raad van State. Daarover zullen we dan in een volgens aflevering (deel II) berichten.

Hoe ervaren de Oisterwijkse burgers deze nieuwe wind ?

In deel III willen we dan graag ervaringen bespreken van Oisterwijkse burgers en/of bedrijven en instellingen met de gemeente op eerder genoemde punten. Had u in de jaren 2020 t/m heden positieve en/of negatieve ervaringen met de gemeente op de hiervoor besproken punten, of kent u mensen die een dergelijke ervaring hadden? Laat het ons dan weten via redactie@pitonderzoek.nl.

PIT Onderzoek

22 juli 2022